In memoriam Bert van de Schilde

Bert.

In de nacht of vroege ochtend van vrijdag 7 juli overleed Bert van de Schilde, man van Marian, (schoon)vader van Manon en Gijs.
Hij was alleen die nacht, mogelijk strijdend met zijn ziekte COPD (chronic obstructive pulmonary diseas of chronische obstructieve longziekte). Ongeneselijk en vooral belemmerend voor de lijder eraan. De ziekte die vaak onderschat wordt. Zeker bij Bert, want hij was een voorbeeld van “niet klagen maar dragen”.

Bert maakte kennis met ALO toen Gijs met een aantal klasgenoten van de Vlierboom bij de pupillen ging spelen. Samen met Liesbeth, Sanne, Peter en Rini. Zij troffen daar ook Martijn, Koen en Marijn en later Maaike, Nienke, Andrea en Mariska. Hun trainer was eerst Wim van den Tol en later Gijs Jan Meyer. Voor Bert ontstond een nieuwe wereld. Zelf had hij enige tijd gevoetbald en was later betrokken supporter geweest van broer Wim die internationaal waterpolo speelde. Feijenoord was zijn club.

Tussen de korfbalouders van de ALO-pupillen voelde hij zich een vreemde. Meningen over het spel, de tactiek of de kwaliteit van de scheidsrechter die regelmatig langs de lijn werden geventileerd, hoorde hij stilzwijgend aan. Als Gijs het naar zijn zin had vond Bert het allemaal goed. Tot en met deze laatste competitie heeft die relatie geduurd. Zodra het voor Marian kon, of met haar samen, zat hij langs de lijn. Nooit heeft iemand hem hard horen roepen dat er harder gelopen of beter geplaatst moest worden. Nooit heeft hij de scheidsrechter openlijk bekritiseerd. Maar altijd heeft hij intens meegeleefd.

Ik kende hem aanvankelijk als de broer van mijn collega en buurman Wim. Later werd ik de coach van de ploeg van Gijs, waarvan de kern nog altijd uit dezelfde spelers bestond en vroeg hem ploegbegeleider van de ploeg te worden. Hij vulde die functie in zoals ik mij die had voorgesteld. De verbinding tussen de spelers en hun ouders met de trainer. Steeds op de achtergrond, maar altijd aanwezig en uitermate betrokken bij de ploeg. Een steun voor wie het moeilijk had, altijd bereikbaar voor wie hem nodig had. Vijf jaar lang heeft hij de statistieken van de spelers bijgehouden, door het verloop van de wedstrijd in te spreken in een dictafoon, zodat ik die kon uitwerken en mijn mening over de wedstrijd op meer kon baseren dan mijn eigen emotionele waarneming. Ook toen ik de ploeg had overgedragen aan Robert, in de laatste juniorenperiode en begin van de seniorentijd, bleef Bert de ploeg trouw.
Zijn altijd op het juiste moment uitgesproken opmerkingen naar mij over de ploeg of spelers en andersom, hebben een grote bijdrage geleverd aan de sfeer en de prestaties van die succesvolle ploeg. Slechts één keer is hij openlijk boos op me geweest, toen ik in Barcelona te laat op het verzamelpunt verscheen. En dat was, stel ik me nog altijd voor, meer uit ongerustheid, omdat het nooit voorkwam.

Veel heeft Bert ook bijgedragen aan het vastleggen van de geschiedenis van ALO in het gedenkboek bij één van de jubilea. Jarenlang vervulde hij ook de functie van wedstrijdsecretaris.

Bert was een bijzonder mens, ook in de wijze waarop hij Marian vele jaren, eerst thuis en later in het verpleeghuis heeft bijgestaan en verzorgd, nadat zij getroffen was door de herseninfarcten.

Mijn gedachten en die van vele ALO-mensen zijn bij Marian, Gijs en Manon.

 

Henk Mijnsbergen

(433)